Poëzie

Willem Elsschot – Het huwelijk

mei 9, 2022

Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d’oogen van zijn vrouw de vonken uit kwam dooven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeeren,
hij zag de grootsche zonde in duivelsplicht verkeeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar tòch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wasschen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in eenig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tusschen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Zoo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man dien zij hun vader heetten,
bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke’ aanblik bood.

Rotterdam 1910

Willem Elsschot (1882-1960)

Uit: Verzameld werk, P.N. van Kampen en Zoon N.V., 4e druk, Amsterdam 1960

Dit gedicht van Willem Elsschot is  vooral bekend geworden door de iconische regels ‘Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad…’

terecht, het zijn prachtige regels, maar eigenlijk zou je het hele gedicht uit je hoofd moeten kennen vind ik, omdat het zo mooi verschillende gevoelens weergeeft: de teleurstelling, de desillusie die een huwelijk je kan geven, maar ook de blinde vlek die de ‘hij’ heeft: hij ziet wel hoe zijn vrouw verouderd is, maar hij vergeet dat dat evenzeer voor hem geldt…Hoe menselijk! Immers, ook voor ons is het veel gemakkelijker de fouten en zwakheden van een ander te zien dan die van onszelf. Van fouten of zwakheden kun je hier natuurlijk helemaal niet spreken, het is gewoon de gang van het leven: een mens wordt ouder. Hoe mooi zegt Elsschot dat meteen al in de eerste strofe: ‘hoe de nevel van de tijd…je ziet als het ware een floers voor haar ogen trekken, je ziet de vonken niet meer, die haar voor hem zo aantrekkelijk maakte. In de tweede strofe is het vooral regel 7 die de aandacht trekt, een regel die ik op school altijd moest uitleggen: wat is dat, die grootse zonde? Als echte juf moest ik dan vragen naar de stijlfiguur in deze regel: grootse zonde is een oxymoron, oftewel een uitdrukking waarvan de beide delen met elkaar in tegenspraak zijn. Want hoe kan een zonde groots zijn? Veel leerlingen lazen het aanvankelijk ook verkeerd, ze lazen niet grootse, maar grootste en dat staat er niet: groots moet het zijn. Wat bedoelt Elsschot hier? Heel eenvoudig: seks. Groots, maar in de ogen van de kerk zondig. En die duivelsplicht dan? Dat legde ik altijd uit als volgt: een mens heeft nu eenmaal zijn seksuele behoeften, maar de lol is er hier wel vanaf. Omdat jonge mensen geneigd zijn te denken dat alles pas in hun tijd is uitgevonden, zo ook seks, keken ze er vaak wel van op dat Elsschot dit hier zo expliciet aan de orde stelt.

Heel beeldend geeft Elsschot de vrouw weer: ze kijkt naar hem op als een stervend paard: weerloos, willoos. Maar sterven ho maar, ze blijft hem kwellen met haar aanwezigheid…En dan, in zijn wanhoop denkt hij: ‘Ik sla haar dood…’O, de wens om alles achter je te laten en helemaal opnieuw te beginnen! Zo herkenbaar. Maar eveneens herkenbaar is de volgende strofe, met de beroemde regels ‘want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren…’ Vaak slaan we dan geen acht meer op de laatste regels van deze strofe: ‘en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren/ en die des avonds komt wanneer men slapen gaat’. En dat zijn voor mij de mooiste regels van het hele gedicht, omdat Elsschot hier naast de wrok en het zelfmedelijden ook lucht geeft aan andere, zachtere gevoelens en misschien wel een aarzelend begin van zelfreflectie. De laatste strofe laat ons de man niet alleen zien, maar ook voelen: hoe hij daar zit in machteloze woede, godverlaten en vervaarlijk. En eenzaam, dat vooral. Een eenzaamheid die voortkomt uit zijn naar binnen geslagen wrok. Kon hij maar eens in de spiegel kijken. Dan zou hij zien dat hijzelf ook niet meer die jongeman is die de hele wereld aankon, dat ook zijn voorhoofd is doorgroefd, dat ook zijn wangen zijn doorkloven. En dat dat misschien niet erg is…

GLUREN BIJ DE BUREN WINTEREDITIE 2023

Dat was weer een bijzondere middag, gluren bij de buren in Overveen in een zeer gastvrij huis met leuk publiek! Voor alle mensen die er niet waren doe ik er een van mijn gedichten bij, gratis bij u thuisbezorgd! MEREL om half zes 's ochtends Zwart verbindingsstreepje...

Gedicht van Seamus Heany

Onverwacht vrij De hele ochtend zat ik op de ziekenzaal De bellen te tellen aan 't eind van ieder uur Om twee uur reden onze buren me naar huis.   In het portaal trof ik mijn vader. Hij huilde- Hij die een begrafenis meestal even meenam- En Big Jim Evans zei dat...

Zwartkop

ZWARTKOP op Leyduin een zwartkop is een klein zangvogeltje o,  nietig vogeltje met je vastberaden keel word je zelf nooit moe van je zenuwachtig zingen? hoeveel zorgen passen er in je kleine hoofd, hoe ga je 's avonds slapen?  Ine Zantingh Dit keer een klein gedicht...

Ida G.M. Gerhardt De profundis

     De Profundis Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,  zòuden wij hen op het water ontwaren,  o, wij zouden van vreugde vervaren- lachen en schreien misschien.   Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,  vlogen zij òver met ruisende slagen,  o, wij zouden dit duister...