Van de week sprak ik iemand die vertelde dat hij ‘eigenlijk amper literatuuronderwijs had gehad op school’. Dat was in de jaren ’70 van de vorige eeuw. Dus ook toen al, dacht ik toen ik het hoorde.
En ik vroeg me af wanneer het was begonnen, wanneer het waanidee voor het eerst had postgevat dat literatuur zo niet iets overbodigs dan wel iets hinderlijk is dat het echte taalonderwijs in de weg staat. Alsof literatuur niet tot en met taal is! Alsof je door te lezen niet beter leert spellen, formuleren, denken, redeneren! Elke minuut van het taalonderwijs lijkt te worden opgeofferd aan het heiligverklaarde ‘begrijpend lezen’ , een vaardigheid ( alleen het woord al!) die allerminst tot het beoogde resultaat leidt, zoals al meermalen is betoogd ( zie bijvoorbeeld mijn eigen blog over het schriftelijk eindexamen).
Begrijpend lezen is een trucje en niet meer dan dat. Je leert er niet door lezen en niet door begrijpen. Geen wonder dat leerlingen een hekel krijgen aan lezen: de teksten die ze krijgen voorgezet spreken noch hun fantasie, noch hun nieuwsgierigheid aan. Integendeel: de nieuwsgierigheid die kinderen van nature hebben wordt krachtig de nek omgedraaid en dat begint al in groep 5 van de basisschool.
Literatuur is zoveel meer dan ‘alleen maar’ lezen: het laat kinderen ( en volwassenen) zien dat er meer werelden bestaan dan alleen die ene, dat er mensen zijn die anders denken en leven of juist dat er mensen zijn die dezelfde problemen en angsten hebben als jijzelf. Daarnaast bouw je al lezend ongemerkt een grote woordenschat op en kom je in aanraking met bijzondere zinsbouw en mooie formuleringen; dat gaat vaak onbewust en juist daardoor zo soepel.
Kortom ( ja ik ken mijn signaalwoorden!), veel meer lezen, veel meer tijd voor literatuuronderwijs biedt uitsluitend voordelen. Dat literatuuronderwijs dient dan wel gegeven te worden door bevlogen docenten, die niet alleen maar literatuuranalyse plegen ( wat is het thema, welke motieven zie je, verteltijd vs. vertelde tijd enzovoort), maar ook gewoon vertellen waarom een boek zo mooi is in hun ogen. En vraag leerlingen daar ook naar! Wat trof jou zo in een bepaald boek, wat vond je er mooi aan en waarom?
Het grote bezwaar dat hiertegen wordt aangevoerd is dat het niet meetbaar zou zijn. Klopt, maar hoe erg is dat? Is dat werkelijk een reden om het hele idee maar meteen af te serveren en het verschrikkelijke ‘begrijpend lezen’ in stand te houden? Overigens: in twintig jaar eindexamens corrigeren heb ik wel geleerd dat ook het begrijpend lezen niet altijd even meetbaar is; elk jaar weer verschenen op de docentenfora ellenlange discussies over het al dan niet goed rekenen van bepaalde antwoorden.
Maar als we dan gaan lezen, wat moeten we dan lezen? Het fijnste is het natuurlijk als op school een handig overzicht wordt gegeven van de diverse literaire stromingen en hun samenhang met de maatschappelijk ontwikkelingen. Daarbij is het aloude literatuurboek Dautzenberg nog steeds onovertroffen. Maar daarna? Ik som even een voorkeurslijstje op:
- alles van W. Elsschot
- alles van Nescio
- De bomen van A. Alberts
- De donkere kamer van Damocles van W.F.Hermans
- Alle vroege werken van Gerard Reve
- Alle brievenboeken van Gerard Reve
- De asielzoeker van Arnon Grunberg
- De kleine Johannes van Frederik van Eeden
Is dat alles? Dat is alles. Geen Mulisch? Nee, geen Mulisch. Ik houd niet van aanstellers.
Over poëzie een andere keer!