Na vier jaar afwezigheid op school (want met pensioen) ben ik terug in het onderwijs op mijn oude school in Amsterdam: docenten Nederlands zijn zeer schaars…En het kan toch niet zo zijn dat eindexamenkandidaten vwo geen les krijgen?! Dus daar ben ik weer en als je dan door de gangen loopt vang je hier en daar stukjes conversatie op. Die conversatie klinkt alweer anders dan vier jaar geleden. Daarbij vraag ik me iets af: is onze taal aan het krimpen?
Voorbeeld 1. vraagt de ene leerling: ‘Waar ga je?
antwoordt de andere: ‘wij gaan aula’
Voorbeeld 2. vraagt de ene leerling: ‘Wat?’
antwoordt de andere: ‘Nee!’
Voorbeeld 1 kan ik nog wel volgen, al zou ik zelf een voornaamwoordelijk bijwoord, een voorzetsel en een lidwoord toevoegen: ‘Waar ga je naartoe? Wij gaan naar de aula’. Voorbeeld 2 is lastiger. Ik vroeg de betreffende leerlingen wat ze hiermee bedoelden en er bleek een hele wereld schuil te gaan achter deze twee woordjes. De vraag ‘wat?’ bleek een verkorting van ‘wat is er met je’ en het antwoord ‘nee’ verving de zin ‘ik heb geen zin om hierop te antwoorden’. Ik vroeg de leerlingen hoe ze elkaar begrepen en ze deden heel erg hun best om me dat uit te leggen, maar dat lukte niet zo goed: wat voor hen vanzelfsprekend was, was dat voor mij niet. Ik was natuurlijk ook benieuwd naar het waarom van deze verkortingen; ze gaven als reden dat ze veel te ongeduldig waren om hele zinnen te formuleren. Dat ze dat wel degelijk kunnen, blijkt gelukkig wel in de les.
Ik heb in vwo-6 net prachtige presentaties gehad over straattaal, misschien kan een volgende groep eens aandacht besteden aan het krimpverschijnsel.
Ik ben benieuwd!