Ergens in maart of april is het weer zover: havo- en vwo-examenkandidaten krijgen hun mondeling examen Nederlandse literatuur. Elk jaar weer vond ik dat als docent een hele klus: al die leesdossiers doornemen en voor elke leerling een examen op maat maken, het kostte me uren per leerling. Dat had ik er graag voor over, want ik wilde graag een echt gesprek over literatuur, toegespitst op de interesses van de kandidaat. Natuurlijk wist ik wel dat ik mezelf daarmee ook voor de gek hield: veel leerlingen lazen de boeken helemaal niet, of hoogstens half. Het was elk jaar weer een spannend spel: wie houdt wie het best voor de gek? Tevoren waarschuwde ik de leerlingen: ‘Soms heb ik het niet door en dan heb je geluk, soms heb ik het wel door en dan heb je vette pech.’ En soms wist ik gewoon dat ik bedonderd werd, maar kon ik er mijn vinger niet op leggen. Docenten die beweren dat zoiets hun nooit is overkomen, zijn blind of spreken niet de waarheid. En toch, hoe amusant het ook kon zijn, eigenlijk is het natuurlijk treurig. Waar komt die haat van veel leerlingen tegen lezen vandaan? Ik vrees dat het antwoord luidt: van het vak Nederlands op de middelbare school. Ik heb twintig jaar lesgegeven in de examenklassen van een havo-vwo-school en in die tijd heb ik gezien hoe het vak steeds verder is uitgehold; vergeleken bij mijn eigen middelbareschooltijd was er al niet veel meer van over. Wat ik me herinner als scholier: een docent die uren wijdde aan De kleine Johannes, die daar zo mooi over vertelde dat je niet kon wachten om het te gaan lezen, of de leraar die ons uitlegde waarom en hoe we vooral Vestdijk moesten lezen en die ons uren voorlas. Toen ik begon, twintig jaar geleden, kon ik nog wekenlang wijden aan iets als een Nijhoffproject en waren we uren bezig met het toelichten van het fantastische literatuurboek Dautzenberg, waarbij je, als het over de renaissance ging, de hele Italiaanse beeldende kunst erbij haalde en waar je rustig kon uitweiden over Dantes Hel. Kom daar nu eens om! Een literatuurmethode kennen veel scholen niet eens meer, literatuurgeschiedenis wordt overbodig geacht: het staat immers niet expliciet in de exameneisen? Wat daar wel in staat: tekst verklaren, tekst verklaren en nog eens tekst verklaren, waarbij het niet echt van belang is of je de tekst begrijpt, als je maar de trucjes kent om de vragen te beantwoorden. Neem maar eens de proef op de som: vraag een leerling over een tekst wat hij nou eigenlijk gelezen heeft en je krijgt als antwoord: geen idee; maar de vragen over die tekst leveren niet veel problemen op als je de trucs kent.
Waarom is literatuur zo belangrijk, juist voor jongeren? Omdat literatuur enerzijds nieuwe werelden opent en je anderzijds in de spiegel laat kijken. Twee dingen waar jongeren veel aan kunnen hebben. Daarnaast leert literatuur je kritisch kijken naar de wereld, stimuleert ze je fantasie en je taalgevoel, maakt ze problemen herkenbaar. Maar dat zijn natuurlijk geen kwaliteiten die je rechtstreeks kunt meten en het onderwijs is verworden tot een meetcultuur, er vooral op gericht mensen af te leveren die economisch weerbaar zijn en rendement opleveren. Wat een armoede! Ik pleit voor meer, veel meer ruimte voor literatuur en creativiteit bij het vak Nederlands. Laten we het begrijpend lezen eens ernstig relativeren en eens gaan doen alsof lezen niet een verachtelijke bezigheid is voor een paar brave gekkies, maar een aangename, stimulerende manier van met taal en met onszelf omgaan. Dan kom ik onmiddellijk terug van mijn pensioen!