Het centraal schriftelijk eindexamen vwo Nederlands 2022

Gistermiddag moesten de examenleerlingen er weer aan geloven: het vwo-examen Nederlands. Altijd een bron van stress vooraf en ergernis, frustratie, ja zelfs wanhoop achteraf. Bij de leerlingen ( maar dat kun je verwachten), maar ook bij docenten. Als oud-docent Nederlands, met vele eindexamens achter mij, veroorloof ik me hier de vraag: waarom? Waarom moeten leerlingen aan deze kwelling blootgesteld worden, aan teksten die helemaal niets met hun belevingswereld te maken hebben en waarom moeten ze daar dan ook nog vragen over beantwoorden die op zijn best bevreemding opwekken en zeker niet leiden tot het beoogde tekstbegrip? Kijken we naar de eerste twee lange teksten, beide over een tentoonstelling van Damien Hirst. Hoeveel leerlingen weten wie hij is en wat hij doet? Dat wordt in de beide teksten als vanzelfsprekend aangenomen en wellicht is dat ook zo voor de doelgroep van de bron ( NRC Handelsblad). Wie bevolken echter die doelgroep? Dat zijn over het algemeen oudere, welgestelde, hoogopgeleide lieden, aan wie een zeker snobisme en enig elitair besef niet vreemd zijn. Wat moeten leerlingen van zeventien, achttien jaar daarmee? O zeker, je mag eisen stellen aan een vwo-leerling, die moet zich kunnen verplaatsen in werelden die afwijken van de zijne. Maar moet je echt zo ver over hun hoofden heen praten? Ilja Leonard Pfeijffer kan prachtig schrijven, maar zijn woordkeus ligt vele niveaus boven dat van de gemiddelde leerling. Als je wilt dat die leerling zulk proza begrijpt – op zich een prima idee – dan zul je die leerling veel beter onderwijs moeten geven en hem veel meer moeten laten lezen. Met lezen bedoel ik: echte teksten, literatuur.  Dan de vragen. Ik durf te beweren, op grond van mijn ervaring, dat een leerling die van de hele tekst geen bal snapt, maar die wel begrijpt hoe het vragensysteem in elkaar zit, een voldoende kan halen voor dit examen. Vraag je hem dan na afloop wie Damien Hirst was, grote kans dat hij antwoordt: wie? En dat is de kern van mijn bezwaar en ook van mijn woede: dat hele examen Nederlands gaat uit van een volkomen verkeerd standpunt dat vervolgens op een volkomen armoedige wijze wordt uitgewerkt. Het standpunt is dat leerlingen vaardigheden moeten leren. Dat is iets anders dan kennis verwerven. Waarom is kennis verwerven zo’n taboe? Vaardigheden zijn uiteindelijk niet meer dan trucjes, daar leren kinderen niet zelfstandig van denken. Geef  die kinderen  teksten die aansluiten bij hun eigen wereld en laat ze die inhoudelijk analyseren en houd eens op met dat technische gedoe! En nee, teksten ‘die aansluiten bij hun eigen wereld’ hoeven niet per se simpel te zijn.  Laten we het eens omdraaien, laten we die oudere NRC-lezer eens een tekst voorzetten die is geschreven in een taal die jongeren aanspreekt. Hij zou radeloos worden! En hij zou vast en zeker weigeren om zoiets te lezen. Waarom doen wij onze leerlingen dan wel zoiets aan? Testbedenkers, kom eens uit je comfortzone, durf je werkwijze en daaraan voorafgaand je zienswijze eens onder de loep te houden. Leerlingen kunnen en willen veel, maar je moet ze niet tegen je in het harnas jagen met een houding van ‘wij weten wel wat goed voor jullie is.’ Misschien weten die leerlingen dat zelf wel veel beter. Luister daar eens naar!

Willem Elsschot – Het huwelijk

Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d’oogen van zijn vrouw de vonken uit kwam dooven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeeren,
hij zag de grootsche zonde in duivelsplicht verkeeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar tòch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wasschen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in eenig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tusschen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Zoo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man dien zij hun vader heetten,
bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke’ aanblik bood.

Rotterdam 1910

Willem Elsschot (1882-1960)

Uit: Verzameld werk, P.N. van Kampen en Zoon N.V., 4e druk, Amsterdam 1960

Dit gedicht van Willem Elsschot is  vooral bekend geworden door de iconische regels ‘Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad…’

terecht, het zijn prachtige regels, maar eigenlijk zou je het hele gedicht uit je hoofd moeten kennen vind ik, omdat het zo mooi verschillende gevoelens weergeeft: de teleurstelling, de desillusie die een huwelijk je kan geven, maar ook de blinde vlek die de ‘hij’ heeft: hij ziet wel hoe zijn vrouw verouderd is, maar hij vergeet dat dat evenzeer voor hem geldt…Hoe menselijk! Immers, ook voor ons is het veel gemakkelijker de fouten en zwakheden van een ander te zien dan die van onszelf. Van fouten of zwakheden kun je hier natuurlijk helemaal niet spreken, het is gewoon de gang van het leven: een mens wordt ouder. Hoe mooi zegt Elsschot dat meteen al in de eerste strofe: ‘hoe de nevel van de tijd…je ziet als het ware een floers voor haar ogen trekken, je ziet de vonken niet meer, die haar voor hem zo aantrekkelijk maakte. In de tweede strofe is het vooral regel 7 die de aandacht trekt, een regel die ik op school altijd moest uitleggen: wat is dat, die grootse zonde? Als echte juf moest ik dan vragen naar de stijlfiguur in deze regel: grootse zonde is een oxymoron, oftewel een uitdrukking waarvan de beide delen met elkaar in tegenspraak zijn. Want hoe kan een zonde groots zijn? Veel leerlingen lazen het aanvankelijk ook verkeerd, ze lazen niet grootse, maar grootste en dat staat er niet: groots moet het zijn. Wat bedoelt Elsschot hier? Heel eenvoudig: seks. Groots, maar in de ogen van de kerk zondig. En die duivelsplicht dan? Dat legde ik altijd uit als volgt: een mens heeft nu eenmaal zijn seksuele behoeften, maar de lol is er hier wel vanaf. Omdat jonge mensen geneigd zijn te denken dat alles pas in hun tijd is uitgevonden, zo ook seks, keken ze er vaak wel van op dat Elsschot dit hier zo expliciet aan de orde stelt.

Heel beeldend geeft Elsschot de vrouw weer: ze kijkt naar hem op als een stervend paard: weerloos, willoos. Maar sterven ho maar, ze blijft hem kwellen met haar aanwezigheid…En dan, in zijn wanhoop denkt hij: ‘Ik sla haar dood…’O, de wens om alles achter je te laten en helemaal opnieuw te beginnen! Zo herkenbaar. Maar eveneens herkenbaar is de volgende strofe, met de beroemde regels ‘want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren…’ Vaak slaan we dan geen acht meer op de laatste regels van deze strofe: ‘en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren/ en die des avonds komt wanneer men slapen gaat’. En dat zijn voor mij de mooiste regels van het hele gedicht, omdat Elsschot hier naast de wrok en het zelfmedelijden ook lucht geeft aan andere, zachtere gevoelens en misschien wel een aarzelend begin van zelfreflectie. De laatste strofe laat ons de man niet alleen zien, maar ook voelen: hoe hij daar zit in machteloze woede, godverlaten en vervaarlijk. En eenzaam, dat vooral. Een eenzaamheid die voortkomt uit zijn naar binnen geslagen wrok. Kon hij maar eens in de spiegel kijken. Dan zou hij zien dat hijzelf ook niet meer die jongeman is die de hele wereld aankon, dat ook zijn voorhoofd is doorgroefd, dat ook zijn wangen zijn doorkloven. En dat dat misschien niet erg is…

Over het uit je hoofd leren van gedichten

 

Voor een lezing die ik binnenkort geef, waarin onder andere het werk va de Italiaanse schrijver Primo Levi (1919-1987) aan de orde komt, herlas ik zijn boek ‘Is dit een mens’, één van de meest inspirerende boeken die ik ken. Primo Levi vertelt hierin over zijn ervaringen in Auschwitz en het voert hier te ver om het uitgebreid te behandelen, maar ik wil er graag een aspect uitlichten. In het twaalfde hoofdstuk vertelt Primo Levi hoe hij, samen met een andere gevangene, soep moet gaan halen voor hun ploeg. Dat betekent een lange wandeling naar de keuken en onderweg voeren de beide mannen een gesprek. Zijn gesprekspartner is een jongen uit de Elzas, Jean genaamd, die niet alleen Duits maar ook Frans spreekt, een taal die ook Levi beheerst. Deze Jean geeft aan dat hij graag Italiaans zou willen leren en wat doet Primo Levi? Hij reciteert Dante! Hele stukken uit canto 26 probeert hij zich te herinneren; hij kiest niet zomaar dit canto, het gaat hem om de betekenis ervan en dan vooral van de verzen 118-120:

‘Denk aan je afkomst, het is ons niet gegeven

te leven als het redeloze beest

wij horen deugd en kennis na te streven

Helaas kan ik hier niet verder ingaan op Dante en Primo Levi, waar het mij om gaat is het feit dat Levi grote stukken tekst van Dante uit zijn hoofd kent. En hij niet alleen, dat kan elke Italiaan! Een grappig voorbeeld, dat ik hoorde van een Florentijn: toen een speler van de plaatselijke club Fiorentina ‘overliep’ naar een andere club ( Inter, meen ik) werd hij, toen zijn nieuwe club in Florence kwam spelen, onthaald met grote spandoeken op de tribune met daarop teksten over verraad uit de Divina Commedia van Dante. En alle fans begrepen dat!

Kom daar in Nederland eens om…

Waarom leren wij dat niet meer, waarom leren we dat onszelf niet aan, gedichten uit het hoofd? Het is gratis, je hebt het altijd bij je en het kan je troost en bemoediging geven op momenten dat je dat nodig hebt. ‘Ja maar, dat is toch achterhaald, ik kan alles vinden op mijn smartphone’ , zou je kunnen tegenwerpen. Maar dat is natuurlijk niet altijd zo. ‘s Nachts om 3 uur, als je niet kunt slapen, zul je niet zo gauw omstandig gaan liggen scrollen. Bovendien: hoe weet je waarnaar je op zoek bent als je geen database in je hoofd hebt?

Maar er is nog iets anders. Als je teksten in je hoofd hebt, kunnen die in je hoofd tot leven komen ook als je er niet naar op zoek bent. Dat kan aangename verrassingen opleveren.

In onze opzoekcultuur trainen we ons geheugen veel te weinig en persoonlijk geef ik dan de voorkeur aan het leren van een gedicht  boven het meedoen aan Max’ geheugentrainer…Begin met iets gemakkelijks, liefst iets op rijm (want daar is dat tenslotte ooit ook voor uitgevonden: om het onthouden gemakkelijker te maken). Voor je het weet, word je overal vergezeld door regels, fragmenten, hele gedichten. Zie ik een appelboom, dan schieten mij onmiddellijk regels van Kopland te binnen (‘…om precies te zijn jij was het die naast me kwam zitten…’), waar zwanen te zien zijn denk ik aan Ida Gerhardt (‘…O, wij zouden dit duister verjagen, eindelijk bevrijd zijn misschien…’) en als ik niet kan slapen, probeer ik of ik Het huwelijk van Elsschot nog helemaal kan opzeggen (‘…Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond het merg uit haar gebeent’…’)

Vroeger moest je op school niet alleen psalmen uit je hoofd leren maar ook andere gedichten. Dat is afgeschaft, want ouderwets. Waarom eigenlijk? Wie kan mij dat uitleggen? Naar mijn mening is daarmee iets belangrijks, iets prettigs verloren gegaan. Dus laten we het gewoon zelf doen. Ik waag mij nu aan ‘Onverwacht vrij’ van Seamus Heany. Zo mooi!